Niederländisch Lernen: Lektion 13 Worden & Zullen (werden)

Video: http://youtu.be/hWoK6WQDhpw

Das heutige Thema ist "werden" auf Deutsch. Auf Niederländisch uberzetsen wir "werden" mit "worden" und "zullen". Es sind zwei verschiedene Verben, und heute präsentiere ich der Gegenwart und Vergangenheit von "worden" & "zullen". 

1. Worden: Gegenwart (werden)

ik word = ich werde
jij wordt = du wirst (Fragesatz ist ohne -t, also: word jij? = wirst du?)
hij/zij/het wordt = er/sie/es wird
wij worden = wir werden
jullie worden = ihr werdet
u wordt = Sie werden
zij worden (meervoud) = sie werden (Plural)

Beispiele:

Ik word 18 jaar. = Ich werde 18 Jahr.
Wat word jij later? = Was wirst du später? (Job)
Het wordt laat. = Es wird Spät.
Wij worden kampioen! = Wir werden Meister!
Jullie worden morgenochtend verwacht. = Ihr werdet morgen früh erwartet.

2. Worden - werden: Vergangenheit (werden - wurden)

ik werd = ich wurde
jij werd = du wurdest
hij/zij/het werd = er/sie/es wurde
wij werden = wir wurden
jullie werden = ihr wurdet
zij werden (meervoud) = sie wurden (plural)

Beispiele:

Ik werd gisteren aangereden. = Ich wurde getroffen gestern.

Werd jij gisteren opgebeld? = Wurdest du gestern angerufen?

Ik denk dat zij werd gekozen. = Ich denke, sie wurde gewählt.

Wij werden tegengehouden. = Wir wurden angehalten.

Zij werden gefotografeerd. = Sie wurden fotografiert.

3. Zullen: Gegenwart (werden)

ik zal = ich werde
jij zult/zal = du wirst (Fragesatz mit jij ist ohne -t, also: zal/zul jij? = wirst du?)
hij/zij/het zal = er/sie/es wird
wij zullen = wir werden
jullie zullen = ihr werdet
u zal/zult = Sie werden
zij zullen (meervoud) = sie werden (plural)

Beispiele

Ik zal komen. = Ich werde kommen.
Wat zal ik aandoen? = Was werde ich trägen?
Jij zult nooit raden wat ik heb gedaan! = Du wirst nie raten was ich gemacht habe!
Hij zal waarschijnlijk te laat zijn. = Er wird wohl zu Spät sein.
Wij zullen morgen de taart meenemen. = Wir werden morgen die Torte mitnehmen.
Jullie zullen daar spijt van krijgen. = Sie werden es bereuen.

4. Zullen - zouden: Vergangenheit (werden - würden)

ik zou = ich würde
jij zou = du würdest
hij/zij/het zou = er/sie/es würde
wij zouden = wir würden
jullie zouden = ihr würdet
u zou = Sie würden
zij zouden (meervoud) = sie würden (plural)

Beispiele

Ik zou gaan. = Ich würde gehen.
Zou jij niet thuis blijven? = Würdest du nicht zur Hause bleiben?
Hij zou het doen. = Er würde es tun.
Wij zouden niet gaan. = Wir würden nicht gehen.

Share on Google Plus

About Frans

Ich helfe Ihnen Niederländisch lernen! Mit meinem Videos und auf diesem Blog hoffe ich, dass jeder, die Interessiert in Niederländisch ist, es besser lernen kann. Haben Sie fragen? Schreiben Sie eine Kommentar!