A: Hoe laat is het?
B: Het is een uur. (1:00 ‘s nachts of 13:00 ‘s middags)
Deel 2:
A: Hoe laat hebben wij afgesproken? B: Wij hebben om half drie afgesproken. (14:30)
A: Hoe laat hebben wij afgesproken?
“Hoe laat” + wij hebben afgesproken => vraagzin
Ik heb afgesproken, jij hebt afgesproken (heb jij afgesproken?), hij/zij/het heeft afgesproken, wij hebben afgesproken, jullie hebben afgesproken, zij hebben afgesproken
B: Wij hebben om half drie afgesproken. (14:30)
1:30 = half twee ‘s nachts
10:30 = half elf ‘s ochtends
15:30 = half drie ‘s middags
0:00, 1:00, 2:00, 3:00, 4:00 = ‘s nachts
5:00, 6:00, 7:00, 8:00, 9:00, 10:00, 11:00 = ‘s ochtends
12:00, 13:00, 14:00, 15:00, 16:00, 17:00 = ‘s middags => UITSPRAAK = 12 uur, 1 uur, 2 uur, 3 uur, 4 uur, 5 uur
18:00, 19:00, 20:00, 21:00, 22:00, 23:00 = ‘s avonds => UITSPRAAK = 6 uur, 7 uur, 8 uur, 9 uur, 10 uur, 11 uur
5:15 = kwart over vijf
6:25 = vijf voor half zeven
7:05 = vijf over zeven
8:20 = tien voor half negen
9:40 = tien over half tien
10:45 = kwart voor elf
11:55 = vijf voor twaalf
12:00 = twaalf uur ‘s middags
12:03 = drie over twaalf
13:21 = een uur eenentwintig/negen voor half twee
14:50 = tien voor drie
15:00 = drie uur
16:43 = dertien over half vijf
17:59 = een (minuut) voor zes
18:04 = vier over zes
19:22 = acht voor half acht (of: zeven uur tweeëntwintig)
20:45 = kwart voor negen
21:56 = vier voor tien
22:30 = half elf
23:50 = tien voor twaalf (‘s nachts)
0:01 = een over twaalf (‘s nachts)
0:39 = tien over half één
1:01 = een over een
2:55 = vijf voor drie
3:30 = half vier
4:50 = tien voor vijf
0 reacties:
Kommentar veröffentlichen